DE CONGOCRISIS

De Katangese afscheuringColl. KMMA

De muiterij van de Force publique

Op 4 juli 1960 tekenen de militairen van het Kamp Leopold in de hoofdstad en Thysstad een petitie voor de afrikanisering van het kaderpersoneel van de Force publique. De volgende dag is er het eerste oproer, gericht tegen Lumumba en generaal Janssens, de commandant van de Force publique. Die laatste had geschreven: 'Na de onafhankelijkheid = voor de onafhankelijkheid'. Ondanks toegevingen van Lumumba breidt de muiterij zich uit. De opstandige militairen keren zich al snel tegen Belgische burgers, die massaal het land verlaten. Na het optreden van de Belgische troepen vragen Lumumba en Kasavubu een gewapende VN-interventie waarna de blauwhelmen de Belgische troepen aflossen.

De afsplitsing van Katanga en Zuid-Kasaï

Op 11 juli 1960 roept Moïse Tshombe, de voorzitter van CONAKAT, met de steun van België de onafhankelijkheid van de industriële provincie Katanga uit. Op 8 augustus 1960 roept Albert Kalonji van MNC-Kalonji, met de steun van de westerse landen, op zijn beurt eerst de autonome staat, later het federale koninkrijk uit van Zuid-Kasaï, waar zich de diamantmijnen bevinden. De VN eist dat België zijn troepen terugtrekt, maar wil zelf niet tussenkomen in wat zij als intern Congolees beleid beschouwt. De Congolese regering klopt daarop aan bij de Sovjet-Unie. De crisis krijgt zo een internationale dimensie en zal leiden tot de moord op Lumumba.

De moord op Patrice Lumumba

Lumumba maakt overal vijanden. Als unionist verzet hij zich tegen de westerse mogendheden, waaronder België, die liever een confederaal Congo met relatief autonome provincies willen om de controle over de economische rijkdommen te behouden. Hij wordt tevens bestempeld als communist en daarom laten leden van zijn eigen regering en die van Katanga hem vallen. Joseph Kasavubu heeft slechts een ceremoniële rol want in werkelijkheid ligt op nationaal niveau de politieke macht bij de groep van Binza, een informele, ongestructureerde splintergroep tegen Lumumba, met Joseph-Désiré Mobutu, voormalig secretaris van Lumumba, Mario Cardoso en Justin Bomboko. Alle drie waren ze aanwezig tijdens de economische rondetafelconferentie van 1960 in Brussel. 67 dagen nadat hij aan de macht kwam, wordt Lumumba door Kasavubu ontslagen en wordt hij onder huisarrest geplaatst. Hij probeert te ontsnappen maar wordt gevangengenomen door soldaten die Mobutu trouw zijn. Patrice Lumumba, minister Maurice Mpolo en Joseph Okito, de vicepresident van de Senaat, worden eerst naar Thysstad overgebracht, en daarna aan Tshombe overgeleverd. Op 17 januari 1961 worden ze vermoord in Elisabethstad. Om hen volledig te laten verdwijnen wordt hun lichaam in stukjes gehakt, in zuur gedrenkt en verbrand. De moord op Lumumba lokt internationaal protest uit. Vooral België wordt ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor de dood van de eerste Congolese eerste minister. In 2001 concludeert een Belgische parlementaire onderzoekscommissie dat de toenmalige Belgische overheid inderdaad moreel verantwoordelijk was voor de moord op Lumumba. De overheid biedt daarop haar excuses aan, aan het Congolese volk en de familie van Lumumba.

De opstanden

Na een bloedige militaire campagne die duizenden burgerdoden gemaakt heeft, beëindigt de centrale regering in 1961 de afscheuring van Zuid-Kasaï. In 1963 draait de VN de afsplitsing van Katanga terug. Van 1964 tot 1965 valt het land ten prooi aan een enorme opstand tegen het centrale gezag, die voornamelijk georganiseerd wordt door unionistische partijen. Sommige historici zullen het aantal doden later op 500 000 schatten. De opstand begint in Kwilu onder leiding van Pierre Mulele, die minister was onder Lumumba. Andere rebellen, onder wie Christopher Gbenye, Général Olenga, Gaston Soumialot en Laurent-Désiré Kabila, de toekomstige president van de Democratische Republiek Congo, ontketenen op hun beurt de Simba-opstand in het oosten en verwerven zo de controle over Stanleystad.

Het einde van de Simba-rebellie

De rebellen veroveren driekwart van het land. Om de opstanden te beëindigen benoemt Joseph Kasavubu Moïse Tshombe als eerste minister. Met de steun van Katangese agenten in ballingschap en westerse huursoldaten nadert het nationale leger van Congo (ANC) de Simba, die westerlingen beginnen te gijzelen in Stanleystad. Tshombe doet een beroep op de Belgische en Amerikaanse regering: Belgische commando's, bijgestaan door Britse en Amerikaanse troepen, worden er gedropt. Ze bevrijden de meeste gijzelaars en evacueren Europeanen en Amerikanen in Stanleystad. Met de hulp van de huursoldaten verwerft het overheidsleger opnieuw de controle over de stad en maakt ze een einde aan de Simba-rebellie.

De verkiezingen van 1965

Joseph Kasavubu blijft president tijdens de Congolese crisis. Na het einde van de rebellie vormt Moïse Tshombe een regering van Algemeen Welzijn die Congolezen met elkaar moet verzoenen en rust moet brengen in het land. Een nieuwe, federale grondwet laat het meerpartijenstelsel toe en verdeelt het land in 21 provincietjes die overeenkomen met de voormalige districten uit de koloniale periode. In 1965 organiseert Congo parlementsverkiezingen. Vrouwen krijgen geen stemrecht, dat is nog altijd beperkt tot mannen. Na de verkiezingen vervangt Joseph Kasavubu Tshombe door Évariste Kimba. Een maand na de benoeming van Kimba, werpt kolonel Mobutu de president en de eerste minister omver.